2012 – Overleven als vreemdelingen in een tijd van ballingschap

In J. Hoek (red.), Vreemde wereldburgers. Christenen onderweg in de wereld. Serie THGB, deel 5. Uitg. Groen te Heerenveen, 2012, pag. 44-73 en 195-197 (eindnoten).

Als het gaat over het leven als minderheid in een andersdenkende omgeving, kunnen wij te in het Oude Testament rade gaan bij de aartsvaders, die vreemdeling waren in Kanaän en het volk Israël in Egypte. Er zijn ook tijden geweest dat Godvrezende personen in Israël zich een kleine minderheid gevoeld hebben. In dit hoofdstuk is gekozen voor een latere periode: die van de ballingschap. De ballingschap heeft de notie van ‘verdreven uit het beloofde land Kanaän’, en ook van straf vanwege ongehoorzaamheid (Deut. 28; 30:1-10; 2 Kon. 17:7-23). Daardoor zijn de ballingen niet in staat bij de stromen van Babel een lied van Sion te zingen (Ps. 137) en is er de hunkering van terugkeer, op grond van Gods beloften. In deze periode leefden Ezechiël, Daniël, Ezra, Nehemia en Esther. Zij bevonden zich te midden van een andersdenkende meerderheid, wat veel moeilijker is dan het leven in een theocratisch geregeerd land.

Daarna bezien we kort de latere eeuwen, in de periode tussen het Oude en Nieuwe Testament, de zogenaamde ‘intertestamentaire periode’. De Joden in de provincie Jehud en elders (in de diaspora of verstrooiing) kwamen voor indringende vragen te staan of men zich zou aanpassen aan de overheersende cultuur of zich daartegen zou verzetten.

Aan het slot van dit hoofdstuk bijdrage volgt dan nog een overzicht met kenmerken van de ‘minderheidsliteratuur’ in de Bijbel, om op het spoor te komen waarom deze verhalen opgenomen zijn. Het geheel wordt afgesloten met enige conclusies en aandachtspunten voor onze situatie.